Avondje beesten op de Gentse Feesten

Welkom op een van de grootste stadsfestivals van Europa! Te gek dat je er bent, het zijn ook mijn eerste Gentse Feesten. Er is ongelooflijk veel te doen, dus we vertrekken meteen.

Met een blikje bier in de hand lopen we de trap af, terwijl ik controleer of ik contant geld in de zak van mijn korte broek heb gestopt. Buiten groeten we buurman Sjack. Hij herkent je van het biertje in zijn kroeg en de hardloopronde. Net als bij mij hangen ook zijn wallen nu al een aantal dagen op de grond, maar ik neem je graag nog een avond mee. Ik leg een hand op je schouder en we lopen verder.

Aan het einde van mijn straat gaan we weer met de bocht naar links, maar nu hoeven we niet schuin achterom te kijken. Voor tien dagen rijden er geen trams, is mijn vaste kapper dicht, mijden mijn vriendin en ik uit voorzorg de Albert Heijn en is het bijna een schande dat ik op maandag en dinsdag gewoon werk. Het sociale leven is in deze tijd de grote winnaar.

Ik vertel enthousiast dat het al de 174e editie van de Gentse Feesten is, maar val even stil. We passeren kasteel Gravensteen, zonder er bewust van te zijn. We zien twee betonblokken met een stalen poort ertussen om ‘ongewenste’ voertuigen de doorgang te beletten. We lopen langs de blokken, kijken elkaar aan en knikken. We denken ongetwijfeld hetzelfde.

Het eerste feestgedruis wordt zichtbaar. Ik heb vanmorgen gelezen over de bezoekersaantallen, en vertel dat een van ons zomaar de miljoenste bezoeker zou kunnen zijn. Twintig gevulde Johan Cruijff Arena’s, we kunnen het nauwelijks bevatten. Toch is het niet alsof we in Utrecht tijdens Koningsdag op de vrijmarkt lopen. Een sprintje trekken is niet aan te raden, maar het is het perfecte tempo om te struinen. En dat is precies wat we willen.

We knikken opgetogen naar elkaar wanneer Bon Jovi door de speakers schalt. Of specifieker, een niet eens zo slecht uitgevoerde cover van You give love a bad name, op het podium met het kasteel op de achtergrond. We blijven even staan. Alles wat een stadsfestival zo mooi maakt, vult nu ons blikveld.

Onze andere blikken zijn inmiddels leeg, dus we duiken een nachtwinkel in. Eigenaren verdienen deze dagen een omzet waarvan ze ruimschoots op vakantie kunnen. En het is ze gegund, want meerdere medewerkers in een winkel van nog geen twintig vierkante meter klinkt misschien gek, maar was broodnodig. Toch moet elke eigenaar tijdens het afrekenen lachen wanneer ik een stel palmbomen onder de zon schets, ze betalen zich blijkbaar helemaal scheel aan de belasting. Voel ik me toch weer even de toerist.

Met een halve liter in de hand belanden we op het Sint-Baafsplein. We kijken naar Vlaamstalige meezingers, maar genieten misschien nog wel meer van de oudere mensen die aan een kopstootje of een witte wijn onder de overdekte terrassen heen en weer wiegen. We vragen ons af of we er ooit ook zo bijzitten.

We laten de ontsnapping uit het verpleeghuis achter ons en komen terecht op een plek die nog het meest weg heeft van de Parade, het rondreizende theaterfestival in Nederland. Maar hier in Gent zijn de meeste optredens en feestzones gewoon gratis. We wagen ons aan een Belgische volksdans. Althans, zo interpreteren wij het. Want jong en oud, iedereen klapt precies vijf keer en wisselt daarna van partner. Vooral de mannen glunderen wanneer ze weer met een andere -het liefst wat jongere vrouw- staan te dansen. Het is een aandoenlijk gezicht. We proberen mee te doen, maar falen hopeloos.

We druipen lachend af, en zien nog geen half uur later een heel ander soort dans. Een volksfeest is er immers voor iedereen. Een vrouw krioelt om de paal, alsof het haar laatste kunstje is. Wat we zien blijft ons verbazen, het lijkt of we een compleet andere wereld zijn binnengestapt. Maar waar we ook zijn -iedereen geniet. De realiteit wint het van menig smartphone. Het werkt aanstekelijk. En de wereld draait op volle toeren door, want jij tikt op mijn schouder. Een jazzband heeft je aandacht getrokken. We lopen makkelijk tussen de mensen door tot het moment dat de jazz het heeft gewonnen van de elektronische takkeherrie. Niet alleen de stem van de zangeres is prachtig.

Na een klein uur ontsnappen we aan haar greep en neem ik je mee naar Polé Polé, een feest met een podium dat als een brug over het water van de Korenlei is gebouwd. De rondvaartboten kunnen er gewoon onderdoor varen. Het is inmiddels donker geworden, wat het nog indrukwekkender maakt. Ik vergeet dat ik eigenlijk helemaal niet kan dansen, en we geven ons laatste briefje van twintig uit. Met een rum-cola in onze handen kijken we uit over het water. Het lijkt alsof we op een filmset zijn beland. De authentieke huizen hebben veel weg van een mystiek belicht decor, terwijl de feestende mensen figuranten lijken die worden aangespoord om te blijven dansen, met het fonkelende water als een aanlokkelijk voorportaal van deze weelde.

Uitgelaten dirigeert een knorrende maag ons richting de vrijdagmarkt. Met een bak dikke patatten in de hand besluiten we naar huis te gaan, maar laten ons toch nog een keer verleiden. Ondanks dat het laat is, zijn de botsauto’s nog steeds open. We teisteren ons evenwichtsorgaan. Toch is ook hier de sfeer goed. Om vier uur, bij de botsauto’s. Iemand zegt zelfs sorry nadat we ongenadig hard worden geraakt, en onze knieën tegen de rand van de veel te kleine zitjes knallen.

We hijsen ons uit de kleine auto en tollen naar huis, terwijl de muziek steeds zachter wordt. De folklore is al dicht. We lopen naar boven en proberen alles wat we hebben gezien even te laten bezinken. We snappen nu dat de feesten tien dagen duren.

Kom, we gaan hardlopen!

Trek je hardloopschoenen aan. Gewone sportschoenen zijn ook goed, als ze maar een platte zool hebben. We nemen nog een banaan, een laatste slok water. Ik haal de huissleutel van mijn sleutelbos, en stop die in een speciaal zakje van mijn hardloopbroek. Nooit gedacht dat ik mij hieraan zou wagen, maar ik draag een strakke legging. Samen lopen we naar beneden, en gooien de beentjes los op de trap. Buiten groeten we buurman Sjack, die vraagt hoe ver we gaan lopen. 10 kilometer, zeg ik, waarna hij een gezicht trekt alsof we naar Parijs gaan rennen.

We beginnen rustig, de kasseien testen onze enkels en knieën. Aan het einde van mijn straat gaan we met de bocht mee naar links, en kijk ik even schuin achterom of de tram ons niet van de weg gaat drukken. Rechts van ons zien we kasteel Gravensteen, de enig overgebleven middeleeuwse burcht in Vlaanderen. We proberen de toeristen te ontwijken, maar kunnen niet voorkomen dat we op een Spaanse camera vereeuwigd worden.

We lopen langs de gracht van het kasteel, en ik wijs naar de Alchemist. En goudgele rakkers hebben ze genoeg, met Papegaei als persoonlijke favoriet. Maar daar kunnen we niet te lang bij stilstaan, want we moeten nog even. We lopen door de Burgstraat langs de Carrefour, waar ik altijd naartoe ga om mijn post naar Nederland te versturen, en steevast voor net wat te veel geld enkele boodschapjes meeneem. Postzegels voor het buitenland zijn nergens te koop.

We zijn één kilometer onderweg, en moeten even opletten. Nu komt er een kruispunt aan waarvan ik nog steeds niet precies weet hoe die werkt. Loop maar even achter mij aan, nog nooit ben ik dit punt op dezelfde manier overgestoken. Alle stoplichten lijken tegelijk op groen te staan. Ik kies een goed moment, en we bereiken veilig het Groenevalleipark. De naam klinkt mooier dan het park daadwerkelijk is, dus al na een kilometer laten we het achter ons. We steken de weg over waaraan de faculteit van de studie van mijn vriendin ligt, en zwaaien even. Geen idee waarom, maar dat doe ik altijd.

We zien de watersportbaan, en dat voelt als een verlossing. Een langgerekt stuk water, waarin vooral veel geroeid wordt. Een ronde eromheen is precies vijf kilometer. We kunnen ervoor kiezen over asfalt te lopen, of op een zachte, speciaal aangelegde ondergrond. Het maakt mij niet, als we maar tegen de richting in rennen. In hoeverre daar sprake van is, maar ik kies er altijd voor om het water links van mij te houden, terwijl de overige lopers het water rechts van zich houden. Ik heb er namelijk een hekel aan om ingehaald te worden.

Als we te snel gaan moet je het zeggen, dit is altijd het moment dat ik even aanzet, en nadenk over de stukken die ik heb geschreven. Even het koppie legen, zeg je dan. Ik probeer na te denken over nieuwe gebeurtenissen of de keuzes van personages. Ik kijk uit over het water, en dat geeft rust, het helpt om te reflecteren en letterlijk steeds meer afstand te nemen van mijn tekst. Mijn manier van inspiratie opdoen, maar na vijf kilometer ben ik eigenlijk altijd meer bezig met wat voor tijd ik aan het neerzetten ben, dan dat ik nog aan mijn manuscript denk.

We beginnen te hijgen, maar de lichte regen zorgt voor verkoeling. Jij steekt je duim op. We maken de ronde om het water af, en gaan weer huiswaarts. Het vervelendste stuk van de route, want nu lopen we waar we al eerder hebben gelopen. Weer vind ik een nieuwe manier om over te steken bij het kruispunt.

Een eindsprint brengt ons bij de alchemist, vlak voordat de kasseien beginnen. We geven elkaar een high five en puffen uit. De Papegaei schreeuwt verleidelijk in onze oren, maar we joggen rustig richting mijn huis. De sportievelingen, zegt Sjack wanneer we onze benen strekken tegen de voordeur. De trappen teisteren onze kuiten, maar voldaan ploffen we op de bank en drinken een glas water in een teug leeg.

De volgende keer is het weer tijd voor bier. De Gentse feesten zijn in aantocht. Mijn eerste, ik kan niet wachten. Volgende week sla ik uit voorzorg een weekje over, over twee weken een verslag.

Tot dan!

Het interesseerde haar werkelijk waar helemaal niets

Ik was een handtekening verwijderd van de ontvangst van mijn verblijfskaart. Rechts op de balie stond de pen waar ik dat mee kon doen. Je kent het wel, in zo’n pennenhouder, als een parapluutje in een bolletje ijs, met daartussen een veel te korte ketting. Het lukte niet om met mijn linkerhand een handtekening te zetten, dus gaf ik met mijn rechterhand een scheve krabbel. Ik schudde mijn hoofd en glimlachte ingetogen, het stond symbool voor de rest van het inschrijfproces.

Plaats van handeling was de dienst migratie in Gent, balie 3 om precies te zijn. Tussen balie 3 en 4 hing een poster van Eminem. Eminem keek mij aan, met een blik die misschien nog wel het best te omschrijven was als hoopvol, alsof hij wilde zeggen, zou het deze keer lukken? Maar nee, het contrast kon niet groter. Zo snel als hij zijn teksten rapt, zo traag ging de inschrijfprocedure.

Toch bleef ik mijzelf die vraag na het eerste bezoek stellen. En na het tweede. En na het derde. Ik begon zelfs al mensen in de wachtruimte te herkennen. Zelden heeft deze benaming een plaats zo veel eer aan gedaan, als daar. Mensen liepen naar de balie, gingen weer zitten. Werden na een half uur opgehaald door ‘iemand van boven’, of liepen naar een andere balie. Alsof de toren van Babel was herrezen, niemand leek elkaar te begrijpen.

Ik was in ieder geval de taal machtig, maar dat ik mij als werkloze inschreef, vond de medewerkster van de gemeente vreemd. Ik vertelde dat ik gespaard had om een boek te schrijven. Dat ik hier in Gent mijn droom najaagde. Het interesseerde haar werkelijk waar helemaal niets. Ik moest binnen drie maanden werk hebben, voor minimaal twaalf uur in de week. Een boek schrijven, zag ik haar denken, waar begint die aan?

Nu kon ik haar daar geen ongelijk in geven, maar de vraag die bij mij naar boven kwam: inschrijven in België, waar begin je aan? Dit sprak ik ook uit tijdens mijn derde bezoek. Ik had verwacht dat dit mijn laatste zou zijn. Een week voor de deadline had ik een contract van zes maanden voor zestien uur in de week, met uitzicht op verlenging, mits ik goed kuiste natuurlijk. Ik legde mijn contract neer bij, wederom, balie 3. Hoe groot is die kans, want er zijn er in totaal zeventien. In ieder geval, de vrouw keek mij aan, en zei dat het contract niet volstond. Ik moest er een hebben voor minimaal een jaar. Nieuwe regels. Dat was het moment dat ik net zo hard begon te praten als mijn Bulgaarse buurman. Het kan ook een Poolse geweest zijn.

Het is dat ik al een verhaallijn heb voor mijn boek, anders was Balie 3 een goede titel geweest. Ik ging in de rij staan bij de welkomstbalie voor een nieuwe afspraak. Twee uur later dan verwacht kwam ik thuis, en kon ik eindelijk gaan hardlopen. Want zo voelde dat, eindelijk. Net zoals ik daar na een dag schrijven behoefte aan kan hebben. Volgende week trekken we samen de hardloopschoenen aan.

Tot dan!