‘Huil niet omdat ik er niet meer ben, glimlach omdat ik er was’

Die crowdfunding, dat vond hij maar niks. Nee – hij wilde mijn roman in een echte boekwinkel kopen. Op maandag 20 mei zou er op de toonbank van het Paard van Troje in Goes eentje klaarliggen. Hoed op, een boodschapje doen bij de Lidl, twintig euro pinnen en om iets over tien de winkel binnenstappen. Snel naar huis, om met een borrel in de lentezon op zijn balkon de eerste bladzijden van het boek van zijn kleinzoon te lezen. 

Op een avond een paar weken geleden, gleed ik in de vrieskou met de auto richting Goes. De lentezon zou hij niet meer gaan halen. Ondanks zijn hoge leeftijd kwam dit onverwachts. Zijn levenslust werd ruw verslonden. Ook nu vroeg hij meteen bij binnenkomst hoe het ervoor stond met mijn boek. De vraag drukte op mijn borstkas. Opa keek snel weg.

Ik had een passage uit mijn manuscript uitgeprint en meegenomen, gebaseerd op een gebeurtenis die we ooit samen hadden beleefd. Ik pakte zijn hand vast en las het voor. Zijn ogen werden nat, zijn onderlip trilde. Voor een kort moment schoot zijn levenslust terug in zijn gezicht, toen hij op zijn tanden beet. ‘Ik zorg dat ik erbij ben, jongen,’ zei hij, en hij veegde een traan weg.

De zon mag misschien gaan schijnen op die maandag in mei, niet op de rand van zijn hoed. Rust zacht, lieve opa. Het lukt me nog niet altijd – maar ik glimlach omdat u er was, precies zoals u het wilde.  

Het voelt alsof ik ontslagen ben van zo’n soort baan

Dik twee jaar ben ik af en aan met mijn manuscript bezig geweest. Dacht ik er zo goed als dagelijks over na. Past deze gebeurtenis in de verhaallijn? Wat is de rol van dit personage? Ik kon het blijven aanpassen wanneer ik wilde. Altijd was er die veiligheid dat het nog niet af hoefde te zijn, maar ook die terugkerende vraag of aanpassingen ook daadwerkelijk verbeteringen waren. Nu is dat voorbij. Ik heb de feedback van de redacteur verwerkt, het manuscript ligt sinds gisteren bij de corrector.

De corrector doet een check op spelling, grammatica en interpunctie. Of komma’s geen punten moeten worden, of andersom. Dat soort werk. Inhoudelijk wordt er niks meer veranderd. Als de corrector klaar is, gaat het manuscript naar de ontwerper die de binnenkant en het achterplat vormgeeft. Ergens begin maart krijg ik de eerste ontwerpproef van het boek in handen.

Daar hield ik me aan vast. De afgelopen tijd heb ik dagelijks langer naar een computerscherm gestaard, dan dat het buiten licht was. Na een werkdag dook ik vaak meteen de keuken in, waar mijn vriendin vertelde over alles wat ze die dag had geleerd. Fokdeblok, dacht ze weleens. Net als ik. Ik deed mijn best goed te luisteren, maar zat met mijn hoofd vaak al bij mijn manuscript. Na het avondeten dook zij haar boeken weer in, en ging ik verder waar ik de avond ervoor gebleven was.

Die tijd is nu voorbij. Zondag- en maandagavond jaste ik op Netflix meteen de docureeks Sunderland ‘Til I Die erdoorheen. Sunderlands algemeen directeur Martin Bain vertelde in de laatste aflevering dat er in het voetbal een gezegde bestaat over zijn baan: als je erin zit, wil je eruit, en als je eruit bent, wil je erin. Nu ik mijn manuscript heb ingeleverd, voelt het precies alsof ik ontslagen ben van zo’n soort baan. 

Tot de volgende.

Wat bierbrouwen en schrijven met elkaar te maken hebben

Ik woog precies 800 gram mout af en stopte het in een apparaat dat het schrootte. Voorzichtig tilde ik de bak met het fijngemalen spul op en kieperde het in de pan met water zodat het bij een graad of 65 kon maischen (prachtig nieuw geleerd woord; het is het proces van de versuikering van het zetmeel). Na een dik uur filterden we de vloeistof via een kraantje uit de pan.

Afgelopen zaterdag heb ik het bier gebrouwen dat ik als tegenprestatie heb aangeboden voor mijn crowdfunding. Te gek om te doen. Ik deed dit in de schuur bij vriend en thuisbrouwer Jakob-Jan. Het was vier graden, dus waarom de ramen precies open moesten staan, weet ik even niet meer. Volgens mij had het iets te maken met de kans op infecties. Alles wat we gingen gebruiken, maakten we goed schoon. Zelfs het schepje waarmee ik de hop in de pan schepte, nadat ons brouwsel weer kookte. Eerst 60 gram, drie kwartier later 30 gram, vijf minuten later bijna een kilo suiker en vijf minuten voor tijd nog een ander soort hop. De pan bleef lekker doorkoken. De afgelopen twee jaren trokken door mijn gedachten, de pan werd voor even mijn manuscript. Ik bleef dingen toevoegen en aanpassen, op zoek naar de perfecte balans.

Hierna diende het zo snel mogelijk gekoeld te worden. Ook daar heeft Jakob-Jan een zelfgemaakt systeem voor, met koud water dat door metalen plaatjes stroomde, en het bier in wording dat er langs stroomde. Het water werd warm, het bier koud. Zoals je kunt lezen, snap ik er nog steeds geen reet van hoe dit precies werkt. Hoe dan ook – ik heb ook even een afkoelingsperiode gehad van een paar maanden begin dit jaar. Op dat moment baalde ik ervan dat het niet lukte om te schrijven en te bloggen, achteraf gezien is het goed geweest om het plezier terug te krijgen.

Het gaf me lucht, net zoals we het bier door middel van een of ander buisje zuurstof gaven. Als laatste stap deden we de gist erbij. Dit vermengde zich met de rest en staat nu voor een paar weken op de juiste temperatuur in een kast bij Jakob-Jan in de schuur. In die fase bevind ik me nu ook, de gist vermengt zich in de vorm van de feedback van de redacteur in mijn manuscript. Het bier ontwikkelt zich langzaam tot het eindproduct, zoals ik elk vrij uurtje probeer te benutten om aan mijn manuscript te werken.

Over vier weken gaan we het in flesjes doen, en is de redactie van mijn manuscript ook een heel eind afgerond. Ik ben er overigens nog niet helemaal over uit hoe ik het bier wil gaan noemen. Dus mocht je nog een leuk idee hebben – kom maar op!

Tot ergens in het nieuwe jaar. Geniet van de feestdagen en alvast de beste wensen voor het jaar waarin die Verhage in de kast komt te staan!

Ik heb de eerste hoofdstukken terugontvangen

Ondanks de oude staat kon het raam in de woonkamer volledig open. Het commentaar van de redacteur bij deze zin was als volgt: want oude ramen gaan normaal gesproken niet meer open? Ik grinnikte en herschreef de zin. Het was de eerste opmerking in het manuscript. De redacteur had verteld dat hij de meest kritische lezer wil zijn. Ik begreep meteen wat hij bedoelde.

Afgelopen vrijdag heb ik de eerste vier hoofdstukken terugontvangen. In de begeleidende mail schreef de redacteur dat hij veel opmerkingen in de vragende vorm stelt, omdat hij me geen veranderingen wil opleggen. Zodoende nodigt hij me uit om op een bepaalde manier naar mijn tekst te gaan kijken. Dat is soms erg muggenzifterig schreef hij – en dat kan ik niet ontkennen – maar het helpt. Sommige dingen kunnen ook in twee zinnen verteld worden, in plaats van in vijf, schreef hij. En daar heeft hij meestal gelijk in.

De stukken tekst zonder opmerkingen – soms bijna een pagina lang – kan ik (eindelijk) laten zoals ze zijn. Dat ben ik niet gewend, als ik het afgelopen jaar met mijn manuscript bezig was, kon ik aanpassen wat ik wilde. Nu kan dat niet meer, ik lees het door en ga weer aan de slag wanneer de volgende opmerking van de redacteur verschijnt. Dat vergt een compleet andere manier van werken. Ik moet mezelf echt toespreken om die stukken tekst te lezen als een gedrukte roman. Als ik daar veranderingen in aanbreng, zou de redacteur daar weer opnieuw naar moeten kijken, en dat is niet de bedoeling. Geen feedback, is goede feedback.

Daarnaast had ik in het begin de neiging om de opmerkingen snel te verwerken, omdat ik nieuwsgierig was naar welke er nog allemaal zouden komen. Dit maakte me onrustig. Ik besloot eerst alles door te nemen, zag dat het best meeviel, en begon opnieuw. Dat hielp.

Ik heb nu de juiste werkwijze te pakken. Toen mijn vriendin en ik afgelopen vrijdagmorgen een kerstboom gingen kopen, durfde ik mijn telefoon niet mee te nemen. Ineens zag ik tegen de mail van de redacteur op. Nu zie ik ernaar uit om de overige hoofdstukken te ontvangen. Ik ben benieuwd.

Tot de volgende.

Vanavond is je kans, doe het

Ben je al weleens eerder in Zeeland geweest? vroeg mijn moeder.
De jongen boog zijn hoofd, zijn blonde lokken vielen voor zijn gezicht. Ja.
Wat leuk, en waar precies?
De jongen slurpte aan zijn soep voordat hij antwoord gaf. Oost-Souburg.
Dat is toevallig, zei mijn moeder, daar kom ik uit de buurt. Kom je er vaak?
Hij kuchte een keer. Mijn opa en oma wonen daar.
Dat is leuk zeg. Hoe heten ze met hun achternaam?
De jongen staarde naar zijn soep.
Blind.
De zoon van Danny! Ik floepte het eruit.

Zeventien jaar geleden, aan de eettafel bij mijn ouders in Goes. Even daarvoor hebben we hem op het sportpark van vv Kloetinge opgehaald. De club had een jeugdtoernooi georganiseerd waaraan een jeugdteam van Ajax meedeed. Elke speler uit mijn eigen team kreeg een weekend een jonge Ajacied in huis. Wij hostten de twaalfjarige Daley.

Zijn gezicht verkleurde toen ik de naam van zijn vader uitkraamde. Toen begreep ik nog niet dat ik de zoveelste was. Ik dacht alleen maar aan die cup met die grote oren die zijn vader een paar jaar daarvoor de lucht in had getild. Ik beloofde niks aan mijn teamgenootjes te vertellen, maar kan me niet meer herinneren of ik me aan die belofte heb gehouden. Ik vrees van niet.

Nadat we na het eten op een veld met de zoontjes van Wamberto – die bij een teamgenootje uit de buurt sliepen – een voorproefje kregen van wat ons de volgende dag te wachten stond, poetsten we samen in de badkamer onze tanden. Hij had een nieuwe tandenborstel mee. Dat vond ik fascinerend.

Dit soort details staan in mijn herinneringen gegrift, en zijn ongetwijfeld zo helder blijven bestaan doordat ik hem later wekelijks op zondagavond om zeven uur voorbij zag komen. Ik koester de foto die mijn vader de volgende morgen vroeg schoot, voordat we naar de club reden. De foto heeft alle anti-kraakverhuizingen overleefd en is mee naar Gent gegaan. In welke doos die zat wist ik niet meer. In mijn zoektocht naar oude foto’s van Kloetinge voor bij mijn blog een aantal weken geleden, kwam ik hem ineens weer tegen.

Nu schittert ie weer aan de muur. Twee twaalfjarige broekies. Hij in een trainingstenue van Ajax waar ik zo jaloers op was, ik in een outfit alsof ik naar de scouting ga. Het valt me op hoe dicht we bij elkaar staan, onze armen lijken naadloos in elkaar te passen. Allebei een stel spleetogen. Een oude Volvo (denk ik) op de achtergrond, die perfect de tijdsgeest duidt.

Voor Daley is deze herinnering ongetwijfeld allang vervlogen, ik houd hem graag in leven. Hij vertegenwoordigt voor mij een vervlogen voetbaldroom: Ajax naar de volgende ronde van de Champions League schieten. Vanavond is je kans Daley, doe het.