Ik wilde mijn hoofdpersoon iets laten meemaken op de eerste pagina van mijn roman, dat afwijkt van zijn dagelijks leven. Dat had ik ooit op een schrijversblog gelezen. Die van mij maakte zich zorgen. Had een onrustig gevoel over iets. Ik gebruikte een omcirkelde datum op een kalender als uitgangspunt. Een kalender met schaars geklede vrouwen. Maar alles daaromheen pakte ik te veel in, alsof ze op wintersport gingen.
Het conflict van mijn hoofdpersoon sneeuwde namelijk volledig onder. Ik wilde graag de lezer ook meteen met hem kennis laten maken. En vooral, waar hij was. Uitvoerig schreef ik over zijn woning, de straat en het raam waarin hij zat. Vanwaar hij alles overzag. Ik vertelde over een oude man bij een bushalte. Over zijn bruine aktetas, die ik bij hem vond passen. Tevreden keek ik naar het aantal woorden. Genoeg voor vandaag.
De volgende dag begon ik terug te lezen. Ik viel bijna in slaap. Waarom die man bij de bushalte? Maar ik durfde het niet weg te halen. Vond het zonde van mijn gedane arbeid. Ik had over het fenomeen schrappen gelezen in het boek schrijven is schrappen, van Hans Hovenkamp. Een absolute aanrader, ik was er alleen toen nog niet klaar voor.
Nu wel. Niet alleen oude mannen worden geschrapt. Ook uitgebreide beschrijvingen van de straat – hoe die precies loopt, het soort bomen dat het straatbeeld sieren, de scheve stoeptegel, mussen die tjilpen en alleen opvliegen als er een auto passeert. Zijn jullie nog wakker? Precies.
Dodelijk. Mijn onervarenheid en de druk van het halen van het aantal woorden -in het kader van de national novel writing month- zorgde ervoor dat ik veel uitleg gaf. Alsof de lezer dom is. De balans daarin vinden is een enorme worsteling. En een uitdaging. Ik wil graag dat jij, de lezer, er zelf een beeld bij vormt. Dit wordt de fictionele droom genoemd.
Ik ging dit toetsen. Vond het doodeng, maar ik las stukken voor aan mijn vriendin. Met als codewoord: verveeld. Dat ze tijdens het voorlezen hardop uit moest spreken. In het begin deed ze dit aarzelend, om mij niet onzeker te maken. Want hoewel ik zei van niet, het maakte mij onzeker. Maar ik begon tijdens het hardop uitspreken van de tekst in te zien dat ze gelijk had. Ik heb geaccepteerd dat het niet erg is dat ik een eikenboom bedoel, en mijn vriendin gewoon een boom voor zich ziet. In ieder geval, voor mijn verhaal.
Inmiddels is de eerste pagina volledig herschreven. Ik laat de lezer in de pagina’s die volgen terloops kennis maken met mijn hoofdpersoon. Maar hoe moest ik dat doen? Ik las een tip over het in gedachten plaatsen van het personage op een stoel, tegenover mij. Ik probeerde het.
Tot volgende week.