Trek je hardloopschoenen aan. Gewone sportschoenen zijn ook goed, als ze maar een platte zool hebben. We nemen nog een banaan, een laatste slok water. Ik haal de huissleutel van mijn sleutelbos, en stop die in een speciaal zakje van mijn hardloopbroek. Nooit gedacht dat ik mij hieraan zou wagen, maar ik draag een strakke legging. Samen lopen we naar beneden, en gooien de beentjes los op de trap. Buiten groeten we buurman Sjack, die vraagt hoe ver we gaan lopen. 10 kilometer, zeg ik, waarna hij een gezicht trekt alsof we naar Parijs gaan rennen.

We beginnen rustig, de kasseien testen onze enkels en knieën. Aan het einde van mijn straat gaan we met de bocht mee naar links, en kijk ik even schuin achterom of de tram ons niet van de weg gaat drukken. Rechts van ons zien we kasteel Gravensteen, de enig overgebleven middeleeuwse burcht in Vlaanderen. We proberen de toeristen te ontwijken, maar kunnen niet voorkomen dat we op een Spaanse camera vereeuwigd worden.

We lopen langs de gracht van het kasteel, en ik wijs naar de Alchemist. En goudgele rakkers hebben ze genoeg, met Papegaei als persoonlijke favoriet. Maar daar kunnen we niet te lang bij stilstaan, want we moeten nog even. We lopen door de Burgstraat langs de Carrefour, waar ik altijd naartoe ga om mijn post naar Nederland te versturen, en steevast voor net wat te veel geld enkele boodschapjes meeneem. Postzegels voor het buitenland zijn nergens te koop.

We zijn één kilometer onderweg, en moeten even opletten. Nu komt er een kruispunt aan waarvan ik nog steeds niet precies weet hoe die werkt. Loop maar even achter mij aan, nog nooit ben ik dit punt op dezelfde manier overgestoken. Alle stoplichten lijken tegelijk op groen te staan. Ik kies een goed moment, en we bereiken veilig het Groenevalleipark. De naam klinkt mooier dan het park daadwerkelijk is, dus al na een kilometer laten we het achter ons. We steken de weg over waaraan de faculteit van de studie van mijn vriendin ligt, en zwaaien even. Geen idee waarom, maar dat doe ik altijd.

We zien de watersportbaan, en dat voelt als een verlossing. Een langgerekt stuk water, waarin vooral veel geroeid wordt. Een ronde eromheen is precies vijf kilometer. We kunnen ervoor kiezen over asfalt te lopen, of op een zachte, speciaal aangelegde ondergrond. Het maakt mij niet, als we maar tegen de richting in rennen. In hoeverre daar sprake van is, maar ik kies er altijd voor om het water links van mij te houden, terwijl de overige lopers het water rechts van zich houden. Ik heb er namelijk een hekel aan om ingehaald te worden.

Als we te snel gaan moet je het zeggen, dit is altijd het moment dat ik even aanzet, en nadenk over de stukken die ik heb geschreven. Even het koppie legen, zeg je dan. Ik probeer na te denken over nieuwe gebeurtenissen of de keuzes van personages. Ik kijk uit over het water, en dat geeft rust, het helpt om te reflecteren en letterlijk steeds meer afstand te nemen van mijn tekst. Mijn manier van inspiratie opdoen, maar na vijf kilometer ben ik eigenlijk altijd meer bezig met wat voor tijd ik aan het neerzetten ben, dan dat ik nog aan mijn manuscript denk.

We beginnen te hijgen, maar de lichte regen zorgt voor verkoeling. Jij steekt je duim op. We maken de ronde om het water af, en gaan weer huiswaarts. Het vervelendste stuk van de route, want nu lopen we waar we al eerder hebben gelopen. Weer vind ik een nieuwe manier om over te steken bij het kruispunt.

Een eindsprint brengt ons bij de alchemist, vlak voordat de kasseien beginnen. We geven elkaar een high five en puffen uit. De Papegaei schreeuwt verleidelijk in onze oren, maar we joggen rustig richting mijn huis. De sportievelingen, zegt Sjack wanneer we onze benen strekken tegen de voordeur. De trappen teisteren onze kuiten, maar voldaan ploffen we op de bank en drinken een glas water in een teug leeg.

De volgende keer is het weer tijd voor bier. De Gentse feesten zijn in aantocht. Mijn eerste, ik kan niet wachten. Volgende week sla ik uit voorzorg een weekje over, over twee weken een verslag.

Tot dan!