Afgelopen zondagavond, 23.00 uur. Ik kon mijn ogen nauwelijks openhouden. We lieten Antwerpen achter ons, ons stadje Gent stond inmiddels op de borden. Ik blijf altijd het gevoel hebben dat we er dan bijna zijn. En ik niet alleen, Zufan ook. In ieder geval een van ons zegt altijd: ‘toch nog wel een stukje dan, hè,’ om vervolgens het volume van studio Brussel wat hoger te zetten. Het is altijd precies het moment dat we zijn uitgepraat over het weekend en de vermoeidheid genadeloos toeslaat. Deze keer liep dat anders.

Een dik uur daarvoor had ik Zufan opgehaald bij haar beste vriendin. We hadden het weekend doorgebracht in ons andere stadje, Utrecht. We blijven er graag komen, toch zeker een keer per maand. De ene keer hebben we een gezamenlijk feestje, soms trekken we ons eigen plan. Zo ook afgelopen weekend.

Hoewel we elkaar op zaterdagavond in de Bastaard waren tegengekomen, vertelde ik uitgebreid over de start van mijn weekend in Lombok. Waar Niek, Jesse en Niels met pepernoten en thee op mij zaten te wachten. Over de wasa crackers precies twaalf uur later, omdat Niek geen zin had om (nog een keer) een kapsalon te eten. Over het heerlijke ontbijt, het delen van de worstelingen over het schrijfproces met Nieks vriendin en medeschrijfster Else. De goddelijke pannenkoeken bij mijn beste vriend en vriendin later die dag. Toen we Breda passeerden waren de rollen omgedraaid.

Het is een mooie kant van het wonen in Gent. Natuurlijk mis ik weleens het gemak om doordeweeks bij een van mijn vrienden een Nederlandse ploeg Europees te zien afgaan. Maar wanneer je weet dat het niks uitmaakt hoeveel je elkaar ziet, kent het bewustzijn van een vriendschap zijn hoogtijdagen. Toch vervloek ik de afstand altijd, wanneer we laat op de zondagavond België binnen hobbelen, de vermoeidheid weliswaar de kater heeft verslagen, maar we het liefst gewoon binnen een kwartier thuis willen zijn.

Deze rit werd die gedachte snel verworpen. Zufan draaide met haar linkerhand aan de volumeknop, en toen trof het mij. Ik was meteen klaarwakker. Zoals zo vaak legde ze ook nu haar hand op mijn bovenbeen. Ik wreef over haar ringvinger en legde mijn duim op het knopje van onze verlovingsring, die we afgelopen vrijdag hadden opgehaald nadat die op maat was gemaakt. De datum, de plaats en mijn naam staan erin gegraveerd. Ik kuste haar hand en keek haar aan. We spraken niet, de stilte was gevuld door een onweerstaanbare liefde.