Afgelopen zaterdag ben ik tussen Frankrijk-Australië en Argentinië-IJsland (ik had echt even zin om helemaal niks te doen), naar de groenteboer op de Vrijdagmarkt geweest. Vind ik heerlijk. Even lekker knijpen in avocado’s, twee doosjes blauwe bessen voor vijf euro scoren en een gratis mandarijn eten; dat soort werk. Maar goed, op de terugweg reed ik, terwijl ik een abrikoos uit de spaak van mijn fiets viste, langs een kroeg met een Belgische sjaal voor de ruit. Tot maandag, dacht ik.  

Nou, daar stonden we. Zufan, Joost en ik. Joost is een vriend uit Utrecht, die bij zijn vriendin in Gent op bezoek was. Blijkbaar was er verder niemand die de sjaal had zien hangen. De kroegbaas wenkte nog vriendelijk, maar zijn café was zo goed als leeg. Ik keek op mijn telefoon. Nog een kwartier, we hadden nog even. Toch maar naar de Korenmarkt dan, de massa in. Maar ook daar was het akelig stil. Blijkbaar zijn grote schermen op de openbare weg in Gent verboden, aldus de website van Het Laatste Nieuws. Niets wees erop dat over twaalf minuten een fluitsignaal zou klinken dat het land voor negentig minuten in haar greep zou houden. Mensen liepen de Primark in alsof de winkel morgen gesloten zou zijn en dat katoenen hemd van twee euro echt nu nog gekocht moest worden.

We liepen langs kleine kroegen, maar hoorden geen gezang. Toch maar naar de Irish pub dan, die nooit om een scherm verlegen zit. Het stond er in ieder geval vol. Ik trok mijn jas uit, nam een flinke slok van mijn pint en mompelde het volkslied mee. Ik realiseerde me dat ik dat eigenlijk nog nooit had gehoord. Ik keek om me heen en zag her en der een Belgisch shirt. Na mijn derde biertje schreeuwde ik ineens Allez rouge. Echt geen idee waar dat vandaan kwam, ik schrok van mijn eigen woorden. Wist niet hoe ik me moest gedragen.

Na de rust brak banbreker Mertens de ban. Er werd gejuicht, maar ook mijn bier bleef netjes in mijn glas. Mijn hart klopte op hetzelfde ritme als waarmee ik nu deze blog schrijf. En dat is precies het verschil.

Tot volgende week woensdag.